.
Open Dag in Utrecht op Zaterdag 4 mei 2024

Kees Voorhoeve is studiecoördinator van de Opleiding Spiritualiteit en Zingeving van de Academie voor Geesteswetenschappen 
en geeft voorlichting over de opleiding. Klik voor meer info

De mystieke ervaring van Erik van Ruysbeek [I]

Uit: Anders dan we denken / zie boek

~Piet Winkelaar

Allereerst staan we stil bij de beschrijving van de bijzondere ervaringen van Erik van Ruysbeek. Deze in 1915 geboren Vlaming komt uit een mij nauw verwant taal- en cultuurgebied zodat er niet veel hermeneutiek nodig is om zijn beschrijvingen te kunnen lezen en begrijpen. Hij studeerde Germaanse filologie en schreef diverse romans, dichtbundels en essays. Voor zijn oeuvre ontving hij in 1991 de prijs voor letterkunde van de Vlaamse provincies. Daarna, in 1992 en 1998, schreef hij twee boeken over mystiek waarin hij over zijn religieuze ervaringen verhaalt. Er is in 1995 een televisie-uitzending aan hem gewijd onder de titel: ‘De smaak van honing’, die als video verkrijgbaar is.

Zijn boek 'Mystiek en mysterie' uit 1992 begint aldus:

‘Ik heb lang geaarzeld of ik dit boek nog zou schrijven. Wat ik te zeggen heb schijnt me in het kader van de universele mystieke literatuur zo gering en weinig belangrijk, slechts herhalend wat anderen met meer gezag al zeiden, zo fragmentarisch en weinig diepgaand, zo pover, al heeft het mijn leven gevuld en aan mijn leven zijn volkomenheid gegeven, dat het mij wil voorkomen, dat ik de kikker ben die zichzelf alleen maar opblaast, of de eenoog uit de fabel, die onder blinden even de schijn van koning kan ophouden.’

Hij verhaalt over rechtstreekse kennis als een perceptie van het wezen der dingen, een kennis die gesluierd is, onzeglijk, onvatbaar, fundamenteel paradoxaal en die opgaat in een uitblussing van alle weten, omdat het weten dat men dan weet het hoogste weten blijkt te zijn. Van Ruysbeek probeert de lezer daar enig inzicht in te geven door zijn bijzondere ervaringen zo letterlijk mogelijk te beschrijven.
Ik geef drie van zijn beschreven ervaringen weer, een eerste die plaats vond toen hij 17 was, een tweede op zijn 21ste jaar en een derde toen hij 51 was.

‘… totaal onwetend van wat mij overkwam. Het raakte me als een onwezenlijk wonder. Ik liep, van school terugkerend, zwaar gebogen tillend aan een enorme boekentas, in de zware schaduw van een dubbele rij kastanjebomen van de IJzerlaan, door mijn psychische hel. Vooral innerlijk tilde ik overdreven en schijnbaar uitgeput aan de innerlijke onwaardigheid en allerlei tekortkomingen van mijn persoontje. In de loop van een aantal weken was deze zwartgalligheid gestegen tot een climax van wanhoop en verworpenheid. Aan het eind van de IJzerlaan moest ik door een open plek, waarin licht en vuur van de volle zon plots op mij neerploften. Daar gebeurde het. Ik bleef staan en richtte mijn gelaat naar de zon. Ik keek in de zon. In een wonderbare flits was alles voorgevallen en voorbij. Ik weet nog altijd niet hoe ik dit adequaat moet beschrijven. Ik keek in de zon. De zon trof mij. Iets in mij sprak: ‘Ik en de zon, de zon en ik’, en ik wist dat wij een pact gesloten hadden voor het leven. Nooit, zolang ik in de zon geloofde, zolang ik de zon vertrouwde, zou de zon mij verlaten en mij nog aan mezelf overlaten. Er kon mij niets meer overkomen, ik was voor altijd onkwetsbaar, ik had een oppermachtige bondgenoot gevonden. Meteen werd ik door de zon doorbrand, waren al mijn zwarte problemen opgelost en liep ik licht en gezuiverd, zonder zwaarte, bijna als een engel, langs de Renaissancelaan, die nooit beter haar naam gedragen had, verder. Op dat ogenblik was ik een godenkind en ik vond alles volledig natuurlijk, ja, het enig mogelijke.’

In zijn toelichting schrijft Erik van Ruysbeek dat die ervaring zijn verdere leven sterk heeft beïnvloed. Wanneer het moeilijk werd en donkere wolken hem dreigden te verpletteren volstond het om te zeggen ‘ik en de zon’. Dan was hij weer de eeuwige jongeling van toen. Later ontdekte hij dat alle mystiek begint met een zuivering van de oude mens, die je voorbereidt op een nieuw leven. De oude mens moet verdwijnen en afsterven. ‘Dit afsterven gaat gepaard met een leegte, een angst voor de sprong in het onbekende, de sprong in een nieuwe situatie. Deze zuivering, deze metamorfose was in het symbool van mijn zonne-ervaring met mij gebeurd. Bij gebrek aan intellectueel begrip was ze in mijn lichaam uit zichzelf onweerstaanbaar doorgebroken.’

Enkele jaren later, als hij zich verdiept heeft in de ontdekkingen van astrofysica en microfysica en gelezen heeft hoeveel leegte er zich bevindt tussen kern en elektronen, hoe de aarde kan worden samengeperst tot een nietig stofje (weliswaar met een ongelooflijke zwaarte), heeft hij een ervaring die hij benoemt als die van de baksteen.

‘Ik was 21 en bij het verlaten van een cursus hechtte mijn blik zich vast aan een donkerrode baksteen in de binnenkant van de witgekalkte lokaalmuur (hij fungeerde een beetje als de glans van de tinnen pot waar Boehme naar keek), waar de kalk van afgevallen was. Het korrelig aspect van de baksteen verwekte de openbaring. Ineens metamorfoseerde de harde steen in een transparante oneindig kleine werkelijkheid. Ineens zag ik hem als een leegteveld met hier en daar bijna onvindbaar reizende atomen en elektronen. Binnen dezelfde flitservaring zag ik heel de muur in dezelfde gedaante, zag ik de lucht tussen de steen en mij in dezelfde gedaante, zag ik mezelf in dezelfde gedaante, zag ik de leegte in ons drieën heel het landschap vullen en de grenzen tussen ons uitwissen en had dit alles zich al uitgebreid tot geheel het lokaal, tot de stad, tot de kosmos. Wij waren daarin verdwenen, er was alleen nog een universeel veld van leegte waarin hier en daar kernen en elektronen hun weg zochten, en had ik op dat ogenblik niet ook mijn normale mensenblik behouden, dan was ik reddeloos verdwenen en had ik mij reddeloos verloren in het enige dat nog bestond: een eindeloos firmament vol nieuwe sterren te midden van een duizelingwekkende leegte. 
Ik stapte als een zombie naar het nabije park om daar op een bank de balans op te maken. Wat mij het sterkste trof, was de open grenzeloosheid binnen alle lichamen en tussen alle lichamen. Wie klein genoeg was zou zonder belemmering door deze leegtewereld kunnen reizen, praktisch zonder angst om op een kern of elektron te zullen botsen, los door alle ‘lichamen’ heen. Het tweede dat mij opviel was dat dit alles geen fantasie was, maar eenvoudig de wetenschappelijke werkelijkheid, zoals ik ze toen meende te kennen. (…) Dit was een ‘concrete oneindigheid’ naar het woord van Giordano Bruno over zijn eigen wereldbeeld.’

Dat het hier om een bijzondere ervaring gaat lijkt me duidelijk. Deze en eerdere ervaringen zijn Van Ruysbeek het hele leven bijgebleven, ze waren onvergetelijk en hebben grote invloed gehad op alles wat er daarna gebeurde. Het is de vraag of dit een mystieke ervaring kan worden genoemd. Zelf schrijft Van Ruysbeek dat hij hierin niet boven de mogelijkheden van de mentale mens uitsteeg. Hij ziet een dergelijke ervaring als een gevolg van het verstandelijke, van wat hij geleerd had. Het was meer een conclusie, een toepassing van die kennis, geen mystieke ervaring. Misschien was het een bouwsteen, een opstapje naar wat hij later mystieke ervaring noemde. ‘De andere dimensie, de totaliteit en de eenheid, zouden slechts een stuk later met geheel hun gamma en numineuze diepten in mij doorbreken, en wel in wat ik de Ploumanach-ervaring zou noemen. De baksteenervaring kon ik nog beschrijven. Met de Ploumanach-ervaring zou ik dit niet meer kunnen.

‘Tijdens een zomervakantie in Bretagne, iets na mijn 51e jaar, was ik eten gaan kopen in het dorpje Ploumanach en keerde rond de middag, onder een blakerende zon, naar de camping terug. Op een zeker ogenblik, bijna van geluk en welzijn verzadigd, te midden van de zon en honderden zoemende insecten, bleef ik staan in een korte holle weg om dit genoegen volledig en rustig in mij op te nemen. Op dat ogenblik gebeurde het en veranderde mijn leven. In iets als een tijdloos ogenblik, dat voorbij was op het ogenblik zelf dat ik er mij bewust van werd, gebeurde het onmededeelbare.(…) 
Het was alsof de alwetende, alzijnde ruimte boven mij zich over mij ontfermde en mij aan dit al-weten en dit al-zijn deelachtig maakte. Het Al maakte zich aanwezig in mij en metamorfoseerde mij tot mijzelf, tot Al. Het palmde mij in en herstelde mij in mijn oorspronkelijke, in mijn enige ware werkelijkheid. Ik was weer mezelf, ik was weer thuis. Een verloren zoon had zijn enige, ware natuur teruggekregen. Ik liep verder, alsof er niets gebeurd was. (…) 
De openbaring werkte als een zeer lichte gongslag, waarvan de klankvibraties geleidelijk zouden uitzetten en in omvang groeien tot een hoogtepunt, waarna zij geleidelijk zouden afnemen maar nooit meer eindigen. Heel wat leerde ik later door lectuur en onderricht nog bij, maar telkens greep ik spontaan naar eigen ervaring terug om dit te controleren, door eigen beleving te herbeleven en er eigen klemtonen aan toe te voegen. Elk ogenblik van mijn latere leven volstond een wilsdaad om alles opnieuw in herinnering te herbeleven en de vanzelfsprekendheid van de nieuwe wereld bijna permanent, maar minder hevig, te ervaren. De oorspronkelijke ervaring bleef ter beschikking staan. Zonder dat ik het onmiddellijk inzag, was mijn leven gekanteld in zijn waar, totaal aanvoelen. De geestelijke smaak, die dit in mij verwerkte, zou nooit meer ophouden. Ik was onherroepelijk geworden wie ik was en wat ik was. En tussen dit wie en dit wat was geen onderscheid meer. 
Als ik in één woord poog te zeggen wat mij overkwam, zou ik spreken van een oververzadiging van algehele volkomenheid. Filosofischer uitgedrukt: ik voelde me ineens datgene zijn wat uit zichzelve is. Maar taal is analytisch en ons mentaal instrumentarium kan niet anders dan de elementen van deze éne volkomenheid een voor een opsommen. Het eerste of belangrijkste waarmee de ervaring mij vulde was de alles overheersende en doordringende eenheid van alles. Niet alleen de kosmos, maar wat de kosmos kosmos deed zijn, niet alleen het bewustzijn, maar wat het bewustzijn bewustzijn deed zijn, en zo verder; het zijn en de oorsprong van het zijn, het zijn van het zijn, de zijnden en de oorsprong van de zijnden, het zijn van de zijnden, het leven en de oorsprong van het leven, alles wat men zich kan inbeelden, alle categorieën en variaties van de werkelijkheid: zij waren één, zij waren één ding, één vanzelfsprekendheid. De eenheid bestond niet uit één verband met elkaar, uit onderlinge relaties, uit hierarchieën die één waren, maar zij was werkelijk één. Er was één enkel ding, er bestond geen ander en geen andere. Er was maar één enkel ding, onbegrijpelijk voor het verstand, duidelijk, vanzelfsprekend in de ervaring. Ik was de boom. Ik was de zon. Zonder dat mijn verstand dit begreep was dit een vanzelfsprekendheid. Het verblindde me zelfs niet. Het was eenvoudig een natuurlijke perceptie die ik objectief, nuchter, sereen waarnam.’

Van Ruysbeek spreekt hier over mystieke ervaring. Hij probeert een aantal kenmerken van deze bijzondere ervaring te benoemen, hoewel het volgens hem eigenlijk ook weer geen verschillende kenmerken zijn. Ik destilleer uit zijn toelichting de volgende karakteristieken.
a De alles overheersende en doordringende eenheid van alles. Er was één enkel ding, er bestond geen ander en geen andere: identiteit van eenheid en veelheid.
b Een gevoel van almacht en alwetendheid, alsof men boven alles verheven was.
c De coïncidentia oppositorum, het zich bevinden op een punt waar geen tegenstellingen zijn, op een moment waar de tegenstellingen nog niet bestaan.
d De tijdloosheid en oorzaakloosheid van het gebeuren. Tijd bestaat niet en alles wordt in zijn geheel aanwezig gesteld.
e Het wegvallen van het ik. Het ego was als vervluchtigd, het was zoveel als een illusie.

[Wordt vervolgd]