Het Kwaad

Dhammapada
Hoofdstuk 9 — vers 116 tot 128

~Boeddha

Wees spoedig in het doen van goed;
Wend de geest af van het kwade.
Wie traag is in het doen van goed:
Zijn geest verheugt zich in het kwade.

Indien iemand iets kwaads zou doen:
Laat hem dat dan niet steeds weer opnieuw doen —
Laat hem niet daarnaar verlangen;
Want het opeenhopen van het kwade brengt lijden.

Indien iemand iets goeds zou doen:
Laat hem dat dan steeds weer opnieuw doen —
Laat hem daarnaar verlangen;
Want het opeenhopen van het goede brengt geluk.

Het kan goed gaan met de boosdoener,
Zolang zijn daden nog niet tot rijping komen.
Wanneer het kwade tot rijping komt,
Dan ziet de boosdoener het kwaad ervan.

Het kan slecht gaan met de goeddoener,
Zolang zijn daden nog niet tot rijping komen.
Wanneer het goede tot rijping komt,
Dan ziet de goeddoener het goede ervan.

Geringschat het kwade niet, denkend:
'Het komt toch niet naar mij.'
Druppel na druppel wordt de waterpot gevuld:
Zo vullen de dwazen zich met het kwade,
Wat zij beetje bij beetje vergaren.

Geringschat het goede niet, denkend:
'Het komt toch niet naar mij.'
Druppel na druppel wordt de waterpot gevuld:
Zo vullen de wijzen zich met verdiensten,
Welke zij beetje bij beetje vergaren.

Zoals een handelaar een gevaarlijk weg vermijdt,
Wanneer hij alleen met een kostbare vracht reist;
En zoals wie het leven liefheeft, vergif zal vermijden:
Op die manier dient men het kwade te vermijden.

Wanneer een hand geen wonden heeft,
Kan men er vergif in dragen:
Gif komt niet binnen daar waar geen wond is.
En er is geen kwaad voor wie het niet doet.

Wie een deugdzaam man kwaad doet:
Een zuiver, foutloos persoon.
Die kwade actie komt naar de dwaas terug:
Als fijn stof, tegen de wind in geworpen.

Sommigen worden in een baarmoeder geboren;
Anderen, die kwaad doen, in een hel.
De goeddoeners worden in een hemel geboren;
Maar diegenen zonder corrupties zijn verlost.

Niet in de lucht, noch in het midden van de oceaan,
Noch door een bergkloof in te gaan;
Er is geen plek op deze aarde
Alwaar men van zijn slechte daden verlost zal zijn.

Niet in de lucht, noch het midden van de oceaan,
Noch door een bergkloof in te gaan;
Er is geen plek op deze aarde
Alwaar men niet aan de dood zal bezwijken.