Parapsychologie en Bijna-dood-ervaring

Interview met Prof Dr Hans Gerding

~Jacqueline Schippers

In Utrecht, aan de Springweg, staat het Parapsychologisch Instituut. Directeur daarvan is Prof Dr Hans Gerding, iemand die het onderzoek naar BDE’s een goed hart toedraagt. Tijd om met hem in gesprek te gaan. Het hier volgende interview werd overigens geheel via e-mail gevoerd.

U bent directeur van het parapsychologisch instituut te Utrecht. Was dat hetzelfde instituut dat destijds door Professor Tenhaeff was opgericht en geleid? 
Dat klopt. Ons instituut was in 1953 door Prof Tenhaeff opgericht. In dat jaar werd hij hoogleraar en kreeg toen het instituut erbij.

In dat verband, bestaat er nog steeds een formele connectie met de Universiteit Utrecht? 
Die connectie was er tot 1978, het jaar dat Prof Henri van Praag werd benoemd als opvolger van Tenhaeff. Bij die gelegenheid stootte de universiteit het Parapsychologisch Instituut af, omdat enkele jaren eerder een Parapsychologisch Laboratorium was opgericht. Twee onderzoeksinstellingen voor parapsychologie in Utrecht werd wat veel. Van Praag heeft toen het Parapsychologisch Instituut als zelfstandige instelling voortgezet, voornamelijk voor therapie. In 1986 heeft hij het instituut overgedragen aan Douwe Bosga, die er weer een echte onderzoeksinstelling van heeft gemaakt. Ik ben Douwe in 2001 opgevolgd.

Wat zijn de huidige taken dan wel doelen van het Parapsychologisch Instituut? 
Onze taken zijn: wetenschappelijk onderzoek, hulpverlening, en voorlichting. Ons wetenschappelijk werk richt zich voornamelijk op Ganzfeld-onderzoek, dat is een telepathie-experiment waarbij de proefpersoon kunstmatig door middel van licht en geluid in een lichte trancetoestand wordt gebracht. Voor de hulpverlening doen we een beroep op drs. Karen Kruithof, die als arts-acupuncturiste-paranormaal therapeute aan ons instituut is verbonden. Ikzelf heb, op een bescheiden schaal, gesprekken met mensen die vreemde ervaringen hebben gehad en die in verband brengen met paranormale verschijnselen. Ons voorlichtingswerk bestaat uit ons tijdschrift, ons cursusprogramma, onze bibliotheek en onze website.

Hoe verhouden in deze tijd de psychologie en de parapsychologie zich tot elkaar? 
Ik hoop nog mee te maken dat de parapsychologie kan worden opgeheven omdat ze is opgenomen in de reguliere psychologie. Het feit dat ik moet zeggen dat ik dat hoop, is tekenend voor de situatie. Volgens enquête-onderzoek staat de helft van de Nederlanders open voor telepathie, maar die belangstelling vind je te weinig terug bij psychologen aan Nederlandse universiteiten. Het verandert wel wat, maar het gaat erg langzaam.

Is er uitwisseling van ontwikkelende kennis tussen die twee takken van wetenschap? 
Dat is grotendeels eenrichtingsverkeer. De parapsychologie gebruikt methoden en technieken van de gewone psychologie. Maar, zoals ik zei, de meeste psychologen verwerken de uitkomsten van de parapsychologie nauwelijks.

U bent pas benoemd tot bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Leiden met als leeropdracht “Metafysica in de geest van de Theosofie”. Kunt u uitleggen wat precies deze leeropdracht inhoudt? 
Er zijn aan de faculteit wijsbegeerte in Leiden vier levensbeschouwelijke bijzondere leerstoelen. Eén is van katholieke signatuur, één van gereformeerde, één van humanistische en één van theosofische signatuur. Met elkaar dekken ze aardig het palet van levensbeschouwingen in Nederland. De theosofie ziet de mensheid als broederschap, wil vergelijkende godsdienstwetenschap stimuleren, en wil onderzoek doen naar latente menselijke vermogens. Mijn leeropdracht geeft me veel ruimte. Professor Tenhaeff, bij wie ik bij gestudeerd heb, zei altijd al dat we ons wijsgerig moeten bezinnen op de uitkomsten van het parapsychologisch onderzoek. Dat brengt je automatisch bij vragen rondom zelfrealisatie zoals die leven bij theosofen, in de oosterse filosofie en bijvoorbeeld ook mensen als Jung. Daarnaast zijn er filosofen die zich over deze vraagstukken hebben gebogen. Dat zijn zaken die aan de orde kunnen komen binnen mijn leeropdracht.


Hoe bent u zelf geïnteresseerd geraakt in de parapsychologie en in de metafysica? Kun je die twee wel los van elkaar zien? 
Ik heb het altijd heel interessant gevonden om te ervaren hoe je de wereld om je heen en jezelf anders kunt beleven door een andere bewustzijnspositie in te nemen. Dat kan op allerlei manieren: dromen, mentale oefeningen zoals ademhaling en meditatie, yoga, en langs de sjamanistische weg met behulp van hallucinogene planten. Al die dingen deed ik met name in het begin van mijn studententijd. Nu mediteer ik dagelijks een half uurtje. Dat doe ik al meer dan vijfentwintig jaar. Die ervaringen duwen je uit de kaders van het normale denken, en plaatsen je voor intrigerende vragen. Zijn er andere kaders die je kunt gebruiken om te begrijpen wat je ervaart? Zijn er momenten dat kaders wegvallen? Dat zijn filosofische vragen die je in contact brengen met de metafysica. Ik kan parapsychologie en metafysica niet los van elkaar zien. Ze zijn twee kanten van dezelfde medaille. De filosoof Arthur Schopenhauer noemde wat wij nu parapsychologie noemen (dat woord bestond toen nog niet) ‘praktische metafysica’.

Ongetwijfeld bent u wel in aanraking gekomen met skeptische reacties ten aanzien van uw vakgebied. Kunt u daar voorbeelden van noemen en hoe gaat u daarmee om?
Soms wordt ik gebeld door iemand van de media. Dan is er iets gebeurd op mijn vakgebied en willen ze een discussie tussen mij en een skepticus organiseren. Ze hopen dat we elkaar in de haren vliegen, want dat is ‘mooie tv’. Men weet dan niet dat serieuze skeptici en parapsychologen het op veel meer punten eens zijn dan men in het algemeen denkt. Er liggen gewoon vragen over verschijnselen en ervaringen die men paranormaal noemt. Die kan je wetenschappelijk onderzoeken en over de uitkomsten kun je nadenken. Dat doen parapsychologen èn skeptici. Er zijn natuurlijk wel accentverschillen. Maar daarover kan je praten. Iets anders zijn pseudo-skeptici, mensen die niet onbevangen en welwillend naar onderzoek kijken, maar zulke hoge eisen stellen dat daar niet aan voldaan kan worden. Het is de vraag of dat wel redelijk is. We weten er nog veel te weinig van af. En je kunt de natuur niet voorschrijven hoe zij dient te reageren op door de mens bedachte proeven. De resultaten van onderzoek zijn echter wel zodanig dat zij verder onderzoek rechtvaardigen. Dat vinden echte skeptici ook, terwijl pseudo-skeptici er hun schouders over ophalen en van pseudo-wetenschap spreken.

U bent geïnteresseerd in problemen rond leven en dood. Waar komt die belangstelling vandaan? De dood is een groot raadsel dat elke dag nadrukkelijker aanwezig is omdat iedereen dagelijks dichter bij zijn of haar dood komt. Het feit dat wij ons bewust zijn van onze sterfelijkheid is een belangrijke aanzet voor de totstandkoming van filosofie en wetenschap. Wat de parapsychologie bij te dragen heeft aan het nadenken over de dood is belangrijk. Mensen ervaren contact met overledenen, ze hebben uittredingen en bijnadoodervaringen. Daar kan je van denken wat je wilt, maar een onbetwijfelbaar feit is dat mensen zulke ervaringen melden en dat die ervaringen betekenisvol zijn voor hen. Een leven na de dood is onbewezen, maar dat betekent niet dat je ontslagen bent van de plicht om onderzoek op dit gebied zover mogelijk door te voeren als maar kan. Dat gebeurt veel te weinig nog. Ik vind dat onderzoek ook belangrijk omdat we precies daar iets waar kunnen maken als Parapsychologisch Instituut. Het gaat daarbij immers om onderzoek dat maatschappelijk gezien van belang is, omdat we allemaal doodgaan. Ik vind het bovendien fascinerend om vanuit filosofie en wetenschap na te denken over de vraag of wij aspecten van datgene wat wij in ons stervensuur, en wie weet daarna, gaan meemaken ook al tijdens ons normale leven nu kunnen leren kennen.

Hoe staat u zelf tegenover het begrip bijnadoodervaring?
De bijnadoodervaring is een belangrijke ervaring waar we nog veel te weinig van weten. Maar, zoals ik zei, we moeten er rekening mee houden dat we door zo’n ervaring heengaan op het moment dat we sterven. Wat ik bijvoorbeeld interessant vind is het gegeven dat je in een BDE geconfronteerd wordt met de vrucht van je leven, met wat er goed gegaan is en wat niet. Dit enkele feit dat als constante in vele BDE’s voorkomt, vind je bijvoorbeeld terug in het Christendom, waarin gesteld wordt dat na je dood je leven wordt ‘gewogen’. Die link tussen ervaringsfeiten in het leven van gewone mensen aan de ene kant en geïnstitutionaliseerde godsdienst aan de andere kant vind ik heel interessant. Dat is ook iets dat veel te weinig onderzocht wordt en waar de parapsychologie een belangrijke bijdrage kan leveren.

Zou het Parapsychologisch Instituut iets voelen voor systematisch onderzoek in samenwerking met de Stichting Merkawah naar paranormale ervaringen tijdens en nà bijnadoodervaringen? 
In beginsel willen we zeker samenwerken. Het probleem is dat onderzoek geld kost. Daar strand het altijd op. Maar ik ben een optimistisch mens. Wie weet komt zoiets toch ooit eens van de grond.

De woorden geest en ziel hebben veel overlappende betekenissen, het zijn nogal vervaagde begrippen geworden. Wat verstaat u zelf onder ‘geest’ en wat onder ‘ziel’? 
Dergelijke begrippen hebben geen strak omlijnde betekenis zoals ‘schaar’ of ‘brood’. Wat hun betekenis is, hangt af van wie zo’n begrip gebruikt en in welke context dat gebeurt. Die begrippen zijn inderdaad overlappend. Bij ‘ziel’ denk ik aan het totaal van ons psychische leven. Puur op ervaringen afgaand en zonder daarover op basis van harde wetenschap concrete uitspraken te kunnen doen, denk ik bij ‘ziel’ ook aan de mogelijkheid van een zelfstandig bestaan zonder gebonden te zijn aan een lichaam. Die mogelijkheid komt naar voren als je verslagen leest over BDE’s en uittredingen, en wordt des te interessanter als je zelf dergelijke ervaringen hebt gehad. Bij het begrip ‘geest’ denk ik, meer dan bij ‘ziel’, aan de aard of de gesteldheid van een zaak. Geest staat tegenover materie. Dat geldt voor het algemeen spraakgebruik althans. Geest staat ook voor lucht of adem, en wordt gezien als drager van leven, van identiteit. Zo komt het toch weer dicht bij ‘ziel’. Daarom; uit de context moet duidelijk worden wat er met een begrip bedoeld wordt.

U heeft als specialisme de fijnstoffelijke voertuigen van de mens. Dit begrip komt uit de Oosterse leren. Zou u dit kunnen verduidelijken voor de lezers van dit tijdschrift? 
Ik denk bij het fijnstoffelijk lichaam in eerste instantie aan de ervaringen die men ‘uittreding’ noemt. Daarbij beleven mensen dat ze door een muur heengaan, of dat ze met hun hand door de vloer heen kunnen. Ze voelen die muur of vloer wel degelijk. In zulke ervaringen wordt dikwijls ook een lichaam waargenomen. Dat wordt fijnstoffelijk genoemd omdat het zich anders gedraagt dan het bekende fysieke lichaam. Zowel in Oosterse leren als in Westerse esoterie bestaan opvattingen waarin de mens één of meer fijnstoffelijke lichamen bezit. Daar wordt gesproken over reizen in een fijnstoffelijk lichaam en over hoe die reizen je in contact kunnen brengen met domeinen van de werkelijkheid die je anders ontgaan. Ook wordt daar gesproken over de relatie tussen fijnstoffelijke lichamen en ziekte en gezondheid. Voor BDE’rs is het interessant zich daarin te verdiepen, omdat in Oosterse leren en Westerse esoterie aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor wat zij in hun BDE ervaren hebben. De Nederlandse filosoof Poortman heeft een meerdelig standaardwerk ‘Ochêma Geschiedenis en zin van het hylisch pluralisme’, geschreven. Hylisch pluralisme betekent stoffelijke meervoudigheid. Zijn studie gaat over de ideeëngeschiedenis op het gebied van het fijnstoffelijk lichaam. Hein van Dongen en ik hebben met ons boek ‘Het voertuig van de ziel’ een leemte in die studie opgevuld en aangevuld met onderzoeksgegevens waar Poortman toen nog niet over beschikte.

Hoe denkt u dat de werking is van die fijnstoffelijke voertuigen tijdens een bijnadoodervaring? 
Ik begrijp dat u dit vraagt. Maar er is vanuit wetenschappelijk onderzoek geen antwoord op te geven. We weten, objectief wetenschappelijk gezien, te weinig van ‘werking’ van het astraal lichaam dat mensen melden in hun ervaringen. Het onderzoek daarnaar wordt, kort door de bocht gezegd, bemoeilijkt door twee dingen. Ten eerste hebben we geen proefpersonen die op ‘bevel’ kunnen uittreden en zich in die toestand hun ‘taak’ herinneren die vooraf met een onderzoeker is afgesproken. Ten tweede hebben we (nog?) geen technische mogelijkheden om een uitgetreden persoon te detecteren op de plaats waar die zich bevindt. Wel kunnen we kennis nemen van wat Oosterse leren en Westerse esoterie op dit gebied te melden hebben. Daar zijn vele ervaringen gestold tot subtiele en gedetailleerd uitgewerkte denkbeelden over wat er gebeurt tijdens het sterven. Dat is ‘verplichte kost’ voor wie zijn of haar eigen BDE wil begrijpen.

Als we het woord ‘ziel’ vervangen door de woorden ‘menselijke kern-energie’, hoe staat u daar tegenover? 
Er is geen principieel bezwaar tegen het vervangen van begrippen door andere begrippen. Maar dat moet niet leiden tot de suggestie dat we er ineens meer van begrijpen als we met de term ‘menselijke kern-energie’ gaan werken. Zolang we niet over meetbare en/of anderszins goed kenbare grootheden spreken op dit gebied, lijkt het me beter om geen nieuwe begrippen te introduceren.

Er zijn BDE’rs bij wie als het ware eerst de lichamelijke energie werd losgekoppeld en zich gedeeltelijk in deeltjes verspreidde en vervolgens de niet meer gebonden ‘kernenergie’ in contact kwam met een groter universeel weten. 
Hierop zou ik willen zeggen dat, in het verlengde van het antwoord op de vorige vraag, het heel duidelijk moet zijn dat die begrippen en beschrijvingen iets uitdrukken dat mensen ervaren. En als het nieuwe begrippen zijn, moet het heel duidelijk zijn dat die beter zijn dan de oude en waarom. Mijn bezwaar tegen het te snel of gemakkelijk introduceren van nieuwe begrippen is tweeledig. In de eerste plaats schept het verwarring als er om de paar jaar nieuwe begrippen ontstaan die de een wel en de ander niet gebruikt. Dat werkt remmend op de communicatie. In de tweede plaats wordt door de introductie van nieuwe begrippen wetenschappelijke progressie gesuggereerd in de trant van ‘…vroeger dachten we dat het om de ziel ging, maar nu weten we dat het de menselijke kern-energie is waar we mee te maken hebben…’. En dat is niet zo. Er moet dus een heel goede reden zijn om nieuwe begrippen te gebruiken en het moet duidelijk zijn waar die voor staan. Zijn het aanduidingen van elementen uit ervaringen, zijn het nieuwe wetenschappelijke begrippen, of zijn het termen uit een Oosterse of Westerse leer? Mijns inziens verdient het de voorkeur om voor bepaalde ervaringselementen termen uit bestaande tradities te gebruiken. Dan is er een context en gebruik je begrippen die daar door anderen ook voor gebruikt zijn.

Eén van de eigenschappen die als paranormaal wordt gezien, is zicht op de toekomst hebben. Dit kan voor iemand die zelf zo’n ervaring heeft heel verwarrend zijn, want het suggereert dat gebeurtenissen al van te voren vaststaan. Ook is het mogelijk dat diegene in een andere tijd-ruimtedimensie terecht is gekomen, waarbij de tegenstrijdigheid zich voordoet dat gebeurtenissen niet van te voren vaststaan, maar iemand daar wel tijdelijk een blik op kan krijgen. Wat zijn uw inzichten over dit fenomeen? 
Dit is een bijzonder ingewikkeld terrein waar geen eensluidende kennis over bestaat. Ik zal aanduidenderwijs over enkele aspecten wat zeggen. Veel onderzoekers houden niet van het idee dat de toekomst vaststaat of, daarover zijn ook ideetjes bekend, dat het verleden veranderd kan worden. Beide liggen ‘nogal problematisch’. Het is een feit dat er, voorzichtig gezegd, aanwijzingen zijn dat mensen indrukken kunnen hebben over zaken in de toekomst die zij normaal gesproken niet kunnen weten. Als die zaken dan toch waar blijken te zijn, kan je altijd zeggen dat die mensen door middel van psychokinese veroorzaakt hebben wat zij eerder zagen. Dan hebben zij de toekomst niet voorzien, maar veroorzaakt. En dat laatste doen we voortdurend, zij het meestal zonder psychokinese (zie ook de eindnoot). In de tweede plaats iets over ‘non-lokaliteit’, een term die in de parapsychologie gebruikt wordt en die geleend is van de moderne natuurkunde. Daar wordt in het kleine-deeltjesonderzoek waargenomen dat gebeurtenissen met elkaar samenhangen terwijl dat volgens de gangbare ‘dagelijks-leven’ opvattingen over tijd, niet kan. Met noemt dat ‘non-lokale’ correspondentie. Maar dan is het wel een grote stap om te zeggen dat wat voor kleine deeltjes opgaat, ook geldt voor het macroniveau van de menselijke ervaring. Enkele natuurkundigen denken dat inderdaad, waardoor paranormale verschijnselen een meer hechte basis zouden krijgen. Maar de meeste natuurkundigen denken zo niet. In de derde plaats zit er een psychologisch aspect aan deze vraag; het probleem van schuld. Ik sprak eens iemand die had ge-droomd dat een driejarig jongetje werd overreden. De volgende dag gebeurde het voor zijn ogen, precies zoals hij in zijn droom gezien had. Natuurlijk stelde deze man zich de vraag of hij schuld had aan de dood van het jongetje. Hij wist immers wat er stond te gebeuren? Hij had moeten ingrijpen, vond hij. Hij had natuurlijk sowieso ingegrepen als hij gekund had, ook zonder droom. Maar het gebeurde net iets te ver bij hem vandaan. Hij zag zijn voorschouw als mogelijkheid om toch dit tragisch ongeluk te voorkomen, als hij maar eerder aan zijn droom gedacht had. Het is heel begrijpelijk dat je je zo’n vraag stelt. Maar hier speelt nog iets anders dat voor het begrip van deze tragische situatie van belang kan zijn. Dat is wat in de parapsychologie de ‘interventie-paradox’ wordt genoemd. Het is de paradox over het ‘tussen beide komen’. Je kan je afvragen of die man, als hij zijn droom tijdig had herkend in de situatie de volgende dag en vooruit was gesneld om het jongetje tegen te houden, of hij dan wel een voorspellende droom zou hebben gehad…

Stichting Merkawah stelt zich onder andere als taak de BDE te halen uit de taboesfeer van hallucinatie en zinsbegoocheling. Maar zij wil ook de degenen met een BDE, die ondersteuning behoeven, adequaat kunnen verwijzen naar niet alleen lotgenoten, maar ook naar professionele hulpverleners. Heeft u nog suggesties om het integratieproces van het verschijnsel BDE binnen onze samenleving te bevorderen? 
Door het werk van Merkawah is in Nederland de BDE al aardig uit de taboesfeer getreden. Tegenwoordig loop je werkelijk de kans dat men in een ziekenhuis helemaal niet raar staat te kijken als je over je BDE vertelt. Het begin is er dus. En ondersteuning door lotgenoten is een belangrijke taak die Merkawah op zich genomen heeft. Wat in dit verband ook belangrijk is, is de oprichting van de Vereniging voor Transpersoonlijke Psychiatrie. Dat is een gezelschap van professionele psychiaters en psychologen die open staan voor het transpersoonlijke aspect van de mens. Daar hoort uiteraard de BDE ook bij. Veel van de leden van die vereniging kennen de mensen van Merkawah. Contact en uitwisseling van informatie is voor beide stimulerend. Wat dat betreft zijn er goede perspectieven. Vanuit het Parapsychologisch Instituut zijn we bezig een postdoctorale cursus klinische parapsychologie op te zetten voor professionele therapeuten. De bedoeling daarvan is om professionele therapeuten een pakket informatie aan te bieden dat zij in hun opleiding hebben gemist en dat een belangrijke aanvulling is op de informatie die zij nodig hebben. Momenteel loopt er op ons instituut een stageproject, waarbij wordt uitgezocht hoe psychotherapeuten aan RIAGGS hier tegenaan kijken, wat zij missen en waar ze behoefte aan hebben. Als die gegevens binnen zijn, gaan we de cursus inrichten. Verder is het belangrijk dat er meer onderzoek gedaan wordt, om uiteindelijk de professionele hulpverleners meer gefundeerd hun werk te kunnen laten doen. De BDE is een ervaring die thuis hoort in de categorie ‘exceptional human experiences’ (= buitengewone menselijke ervaringen). Een andere ervaring die dicht tegen de BDE aanligt is de ervaring dat overledenen contact met je zoeken. Veel mensen ervaren dat. Daarnaar, en naar de uittredingservaring zou nog veel meer onderzoek moeten worden verricht. Bij het werk op dit gebied zijn twee zaken van belang. Enerzijds moeten we zoveel mogelijk te weten komen over ervaringen van uittredingen, BDE’s en contact met overledenen. Anderzijds moeten we ons richten op de zingevingsvraagstukken die samenhangen met het hebben van zulke ervaringen. Daarbij kom je niet alleen op het terrein van de psychotherapie, maar ook op het terrein van filosofie en religie. Dat zijn disciplines die met betrekking tot zingevingsvragen op dit terrein niet los van elkaar kunnen worden gezien. Als er in al deze zaken genoeg energie gestoken kan worden en we profiteren van elkaars expertise, zal dat uiteraard de integratie van deze ervaringen in de samenleving bevorderen en onze kennis ervan vergroten. Wat ik wel jammer vind is dat hulpverlening en onderzoek op dit gebied belemmerd worden door een chronisch gebrek aan middelen. Onbegrijpelijk vind ik dat eigenlijk. Uiteindelijk gaat het ons allen aan, maar veel mensen die er niet in hun directe omgeving mee te maken krijgen, kijken liever de andere kant op. Stichting Merkawah heeft met weinig middelen veel bereikt en heeft, als enige instelling in Nederland op dit gebied, een belangrijke taak. In de eerste plaats is dat uiteraard de opvang van mensen die een BDE hebben meegemaakt en het geven van informatie. Ik hoop dat het mogelijk wordt om in de toekomst, bij een verdere uitbouw van de activiteiten, ook aandacht te besteden aan andere grenservaringen zoals contact met overledenen. Vooral ook hoop ik dat het wetenschappelijke werk van Pim van Lommel en zijn medewerkers een vervolg kan krijgen. Onderzoek is nodig en is tegelijkertijd de beste manier om je verder te profileren.


Noot: Psychokinese betekent letterlijk ‘bewegen door middel van de psyche’. Daarbij gaat het om verschijnselen die iedereen kent van poltergeistfilms. Voorwerpen in de omgeving van iemand bij wie zich pk-verschijnselen voordoen, komen in beweging. Een veelgebruikte uitdrukking is ook ‘mind over matter’. 

Prof. Dr. Hans Gerding is directeur van het Parapsychologisch Instituut te Utrecht. Hij is tevens buitengewoon hoogleraar "Metafysica in de geest van de theosofie" aan de faculteit Wijsbegeerte van de Universiteit van Leiden. Zijn inaugurale rede houdt hij aldaar op 4 februari 2005. Sinds kort is hij ook docent aan het 'Vrij-Katholiek Instituut voor Studie', voor het vakgebied 'Psychologische benaderingen' (dieptepsychologie, mythologie en symboliek, parapsychologie en godsdienstpsychologie).

Bron